









Beeindigen langdurige subsidierelatie
Redelijke termijn bij beeindiging
Volgens vaste jurisprudentie dient de subsidieontvanger bij het beeindigen van de subsidierelatie die reeds lang duurt een redelijke termijn te krijgen om zo maatregelen te kunnen treffen om de gevolgen van de gehele of gedeeltelijke beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen.
In een recente uitspraak de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vanb 8 oktober 2014 speelde het volgende: Het beeindigen van de subsidierelatie is bekendgemaakt op 20 december 2012. In beginsel is bij beeindiging van de subsidierelatie een termijn van twee jaar niet onredelijk.
Beeindiging door decentralisatie
De beeindiging van de subsidierelatie is het gevolg van de keuze van de regering het stelsel van jeugdzorg te herzien en alle taken en verantwoordelijkheden voor de jeugdzorg in een keer over te brengen naar gemeenten, zonder daarbij in de Jeugdwet een overgangsregeling te treffen. Deze stelselwijziging en de daarmee gepaard gaande beeindiging van de subsidierelatie tussen het bestuursorgaan en de subsidieontvanger liggen derhalve buiten de macht van het bestuursorgaan. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat de subsidieontvanger geen of onvoldoende substantiële maatregelen kan treffen om de gevolgen van de beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen, omdat zij tot 1 januari 2015 een wettelijke taak heeft en voorts niet geheel duidelijk is welke werkzaamheden – naast de in de Jeugdwet geregelde taken – haar na 1 januari 2015 zullen worden toebedeeld, zodat niet duidelijk is op welke wijze de gevolgen van de beëindiging kunnen worden ondervangen.
Grootst mogelijke zorgvuldigheid
In die situatie hoeft het bestuursorgaan niets meer te doen dan de grootst mogelijke zorgvuldigheid betrachten door tijdig de stelselwijziging aan te kondigen en zich in overleg met de bij de stelselwijziging betrokken instanties in te spannen een aanvaardbare overgangssituatie voor de subsidieontvangers te realiseren. Het bestuursorgaan heeft er in dat kader op gewezen dat het via het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) bijdraagt aan een zorgvuldige transitie van de jeugdzorg. Zo heeft het bestuursorgaan via het IPO met betrokken partijen, zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Rijk, afspraken gemaakt over de transitie en het opvangen van frictiekosten die door de stelselwijziging zullen ontstaan. Verder heeft het bestuursorgaan kennisbijeenkomsten georganiseerd en pilot-projecten van gemeenten gefinancierd. Onder deze omstandigheden kan van het bestuursorgaan niet worden gevergd dat het naast de met het Rijk en de gemeenten afgesproken transitiemaatregelen een overgangssubsidie verstrekt aan de subsidieontvanger of diens rechtsopvolger per 1 januari 2015.
Meer weten? Neem contact op met Maarten Kamp, advocaat bestuursrecht te Amsterdam. Mail of bel voor een vrijblijvende afspraak 020 6121806.
Bel direct op: 020 - 612 18 06
Of stuur een email