









Last onder dwangsom: heroverweging ex nunc ex tunc
Last onder dwangsom: heroverweging ex nunc/ex tunc en moment verbeurte dwangsom
In deze zaak (ABRvS 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3388) zijn de antwoorden op twee vragen van belang:
1. Dient bij de heroverweging in bezwaar rekening te worden gehouden met na het opleggen van de last onder dwangsom gewijzigde regelgeving?
2. Wat is het moment van de verbeurte van de dwangsom?
Bij besluit van 17 juni 2014 heeft het college van Steenwijkerland appellant onder oplegging van dwangsommen onder meer gelast om op een perceel twee gebouwen (gebouwen 2 en 3) te slopen en gesloopt te houden dan wel te veranderen tot hetgeen omgevingsvergunningvrij is toegestaan, het gebruik van gebouw 3 ten behoeve van bedrijfsactiviteiten te staken en gestaakt te houden en de kantoorvoorzieningen uit dat gebouw te verwijderen en verwijderd te houden.
Op 1 november 2014 is het Besluit omgevingsrecht ten voordele van de overtreder gewijzigd. In de beslissing op bezwaar van 12 december 2014 is niet met deze wijziging rekening gehouden.
Hoofdregel in het bestuursrecht: heroverweging ex nunc
De Afdeling overweegt, dat het hoofdregel in het bestuursrecht is, dat de heroverweging in de bezwaarprocedure plaatsvindt met inachtneming van de feiten en omstandigheden die zich dan voordoen en de op dat moment geldende rechts- en beleidsregels. Bij het heroverwegen van een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom kan dit in specifieke situaties anders zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval in de situatie waarin het gaat om de omstandigheid dat – voorafgaand aan het besluit op bezwaar – de overtreding is beëindigd (vgl. uitspraak van de Afdeling van 24 december 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AO0934).
Dit laat echter onverlet, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN9549, dat intussen gewijzigde van kracht zijnde regelgeving dan wel een op handen zijnde wijziging van regelgeving, wel omstandigheden zijn die het desbetreffende bestuursorgaan bij heroverweging van zijn handhavingsbesluit dient te betrekken. Dat had het college in casu niet gedaan, hetgeen volgens de Afdeling in strijd is met artikel 7:11 van de Awb.
Ten aanzien van de vraag naar het moment van verbeurte van de dwangsom, oordeelt de Afdeling als volgt. Aan het primaire besluit van 17 juni 2014 was een begunstigingstermijn verbonden tot 1 september 2014. Bij besluit van 8 januari 2015 had het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak in beroep. De Afdeling overweegt dat indien in een handhavingsbesluit een termijn is gesteld, waarbinnen de last moet worden uitgevoerd, deze termijn in hele dagen geldt, beginnend op de eerste hele dag na de dag waarop een gebeurtenis, waaraan de aanvang van de termijn is verbonden, heeft plaatsgevonden. Die gebeurtenis kan volgens de Afdeling bijvoorbeeld het nemen van een besluit, het doen van een uitspraak of de verzending van een besluit of uitspraak zijn. Een andere opvatting, waarbij wordt uitgegaan van aanvang van de termijn op de dag van de gebeurtenis zelf, zou tot gevolg hebben dat, afhankelijk van het tijdstip op de dag waarop die gebeurtenis zich voordoet, de gestelde termijn feitelijk wordt bekort.
De rechtbank heeft op donderdag 30 juli 2015 uitspraak gedaan. Vrijdag 31 juli 2015 is de eerste hele dag na de uitspraak van de rechtbank. De termijn begon derhalve op vrijdag 31 juli 2015 en liep tot en met donderdag 10 september 2015. De last moest derhalve eerst op 11 september 2015 zijn uitgevoerd, zodat – anders dan waar het college van uitging – op 10 september 2015 geen dwangsom was verbeurd. Het college had in zoverre dan ook ten onrechte een dwangsom van € 1.500,00 ingevorderd.
Meer weten? Neem contact op met Maarten Kamp, advocaat bestuursrecht te Amsterdam. Mail of bel voor een vrijblijvende afspraak 020 6121806.
Bel direct op: 020 - 612 18 06
Of stuur een email